Jean-Jacques Rousseau
Jean-Jacques Rousseau geldt als het enfant terrible van de achttiende-eeuwse filosofie. Al in zijn eigen tijd was hij omstreden, en dat bleef hij in latere eeuwen.
Zoals een goed philosophe betaamde, bemoeide hij zich met een breed scala aan onderwerpen: politiek, moraal, cultuur en kunst. Op al die terreinen liet hij zich kennen als een ambivalente figuur, soms met ronduit paradoxale standpunten. Hij was een republikein die het klassieke Athene verafschuwde, een moralist die zijn eigen kinderen naar een weeshuis bracht, een democraat die verweten is de dictatuur te hebben voorbereid, een salonbezoeker die van beschaving en intellectuelen niets moest hebben, een verdediger van vrouwelijkheid die de vrouwen van zijn tijd haatte. Een getormenteerd denker, kortom. Hij blijft echter, of juist door dat alles, fascineren. Hij was tenslotte ook een belangrijk ontwerper van de ideeën van politieke gelijkheid, van een ‘innerlijke slavernij’ van de moderne mens, en – lang voor Karl Marx – van de kritiek van het privé-eigendom en de markt. Het moderne fenomeen van maatschappijkritiek, gericht tegen markt, moraal en decadentie, begon bij Rousseau. Die kritiek, en de bijbehorende zorgen over de moraal van de burger, maakt hem tot een denker over thema’s die ook vandaag nog centraal staan in het publieke debat.
Judith Vega is universitair docent Sociale en Politieke Filosofie aan de RUG. Ze promoveerde op een studie over Verlichtingsfilosofie, en publiceerde o.a. Isabelle de Charrière en de kritiek van de Verlichting. Filosofie, politiek, cultuur (Klement, 2005).